De Wet van school naar duurzaam werk
In januari 2026 is het de bedoeling dat de ‘Wet van School naar Duurzaam werk’ in werking treedt. Het doel van het wetsvoorstel is om kansengelijkheid onder jongeren te vergroten, door betere begeleiding mogelijk te maken bij de overgang van school naar werk en bij het behouden van werk.
Kort samengevat bestaat de wet uit vier samenhangende maatregelen. Ten eerste: scholen (praktijkonderwijs, vso en mbo) moeten aanvullende loopbaanbegeleiding bieden tijdens én na de opleiding. Ten tweede: de maximumleeftijd van de doelgroep van de Doorstroompunten (voorheen RMC) wordt verhoogd van 23 naar 27 jaar. Ten derde: gemeenten krijgen meer (preventieve) mogelijkheden voor het ondersteunen van jongeren vanuit de Participatiewet. En tot slot: scholen, Doorstroompunten en gemeenten moeten hun inzet op elkaar afstemmen in een regionaal programma.
Dat is overigens wel een héle korte samenvatting van de 76 pagina’s tellende ontwerpregeling en toelichting, die logischerwijs nog een boel vragen oproept over bijvoorbeeld de kaders, taken en verantwoordelijkheden voor organisaties.
Omdat wij veel voor het mbo werken, geven we in onderstaande FAQ antwoord op de belangrijkste vragen over de wet voor mbo-instellingen. Staat jouw vraag er niet tussen? Stuur ons een berichtje, dan zorgen wij voor het antwoord en voegen we je vraag toe aan de lijst.
aCheck ook onze twee andere artikelen over de nieuwe wet, waarin we dieper ingaan op hoe mbo-scholen hun aanvullende loopbaanbegeleiding het beste kunnen inrichten en waarin we scholen, gemeenten en Doorstroompunten op weg helpen bij het inrichten van regionale samenwerking.
1. Welke verantwoordelijkheden krijgen mbo-instellingen er precies bij?
De voornaamste taak die mbo-scholen er met de Wet van school naar duurzaam werk bij krijgen onder deze wet, is dus het aanbieden van aanvullende loopbaanbegeleiding tijdens én na de opleiding. Ook moeten scholen daar (op instellingsniveau) formeel beleid voor opstellen. Tot slot gaan scholen meer samenwerken met Doorstroompunten en gemeenten in de regio, en wordt er dus een bijdrage verwacht (verplicht) aan het opzetten van de governance van die samenwerking, het formuleren van inhoudelijke afspraken in een regionaal programma, en het rapporteren van effecten. Verderop gaan we dieper in op (de invulling van) alle drie deze punten.
2. Op welke mbo-studenten moet en mag de aanvullende loopbaanbegeleiding zich richten?
De mbo-instelling moet in ieder geval aanvullende loopbaanbegeleiding aanbieden aan alle studenten en gediplomeerden van de entree en bol niveau 2. Ook kan de mbo-instelling aanvullende loopbaanbegeleiding bieden aan studenten en gediplomeerden uit de bbl) niveau 2 en studenten in niveau 3 en 4 (maar dat hoeft dus niet).
3. Zijn studenten verplicht om deel te nemen aan de aanvullende loopbaanbegeleiding?
Nee. Deelname aan aanvullende begeleiding is voor (oud-)studenten vrijwillig. Overigens adviseren wij om de extra begeleiding deels binnen het rooster te organiseren, omdat de behoefte aan dit soort ondersteuning bij studenten vaak latent is. Ze weten pas dat ze het willen als ze ermee in aanraking zijn gekomen. Lees daarover meer in ons artikel over de inrichting van het aanvullende aanbod.
4. Zijn er ook studenten die geen gebruik mogen maken van de aanvullende loopbaanbegeleiding van de mbo-instelling?
Ja. De aanvullende loopbaanbegeleiding vanuit de mbo-instelling is alleen gericht op studenten die op school zitten of hun diploma hebben gehaald. Hij is niet gericht op studenten die voortijdig met hun opleiding zijn gestopt, of meer dan vier weken zonder geldige reden verzuimen. Zij worden door Leerplicht of het Doorstroompunt begeleid. Indien terugkeer naar het onderwijs niet passend is, begeleidt het Doorstroompunt deze jongeren naar werk.
5. Hoelang blijft een MBO-instelling verplicht om aanvullende begeleiding te bieden nadat een student is afgestudeerd?
De school moet tot één jaar na diplomering loopbaanbegeleiding blijven aanbieden. Dat betekent niet dat iedere student die ervoor in aanmerking komt ook een jaar lang gebruik maakt van dat aanbod, überhaupt gebruik maakt van dat aanbod, of er direct na diplomering mee begint. Binnen de periode van een jaar na diplomering moet een student voor kortere of langere tijd een beroep kúnnen doen op het aanbod van de school.
6. Wat gebeurt er als de student geen werk vindt en behoudt binnen één jaar na diplomering?
Dan is het de bedoeling dat de gemeente de ondersteuning voortzet en de regie daarover van de onderwijsinstelling overneemt. Om de ondersteuning voort te kunnen zetten, is het belangrijk dat de gemeente op de hoogte is van de ondersteuningsbehoefte van de jongere. De mbo-instelling moet dan dus een overgangsdocument maken met daarin alle relevante informatie die niet op het diploma is terug te vinden, zodat er een ‘warme overdracht’ kan plaatsvinden. Deelname is voor de jongere wederom vrijwillig. Lees ook ons artikel: 7 vragen om de regionale samenwerking goed te regelen.
7. Wat moet er in het instellingsbeleid omtrent aanvullende loopbaanbegeleiding worden vastgelegd?
In dat beleid wordt in elk geval beschreven wat de voorwaarden zijn voor een student om in aanmerking te komen voor aanvullende loopbaanbegeleiding. Ook kan de instelling bijvoorbeeld vastleggen hoe het proces eruitziet om te komen tot een goede signalering en selectie van de jongeren die extra ondersteuning naar de arbeidsmarkt nodig hebben en welk ondersteuningsaanbod beschikbaar is. Het beleid wordt vastgesteld op instellingsniveau, maar daarbinnen kan gedifferentieerd worden op basis van verschillen tussen opleidingen, onderwijsniveau, leerweg of anderszins.
8. Hoe moet het beleid omtrent aanvullende begeleiding worden geformaliseerd?
Het beleid van de mbo-instelling wordt opgenomen in het studentenstatuut. Hieruit volgt instemmingsrecht van de studentenraad van de instelling. Verder dient het beleid in overeenstemming te zijn met de afspraken uit het regionale programma (waarover later meer).
9. Hoe kan een mbo-instelling de aanvullende begeleiding het beste inrichten?
Inhoudelijk doet de wetgever in de toelichting op de ontwerpregeling wel wat suggesties, maar het staat de school vrij om de begeleiding naar eigen inzicht vorm te geven. Brighthives heeft een zeer succesvol concept gerealiseerd rondom het organiseren van Extra Begeleiding en Nazorg voor ROC Zadkine. In een apart artikel vind je onze uitgebreide best practices voor het inhoudelijk vormgeven, het organiseren en het promoten van aanvullende begeleiding (klik hier voor het artikel).
10. Kan de school op casusniveau de hulp inroepen van de gemeente?
Ja. Het is de bedoeling dat in de Participatiewet geregeld wordt, dat de gemeente ondersteuning kan bieden tijdens schooltijd op verzoek van de school. Zolang de jongere is ingeschreven op de school, blijft de school de regie houden. De school kan de gemeente ook verzoeken de ondersteuning voort te zetten na diplomering of het verlaten van de school. In het geval de gemeente de regie over neemt, verstrekt de mbo-instelling aan de gemeente een overgangsdocument. Dat is sowieso het geval als de jongere één jaar na diplomering nog niet structureel aan het werk is (zie vraag 6).
11. Welke verplichtingen staan er in de wet omtrent samenwerking tussen MBO-instellingen, gemeenten en Doorstroompunten in de regio?
Het stimuleren van samenwerking op casusniveau in wetgeving is een eerste stap om regionale samenwerking te stimuleren. Een tweede belangrijke maatregel is om de betrokken partijen op regionaal niveau te verplichten om afspraken te maken en gezamenlijke effectieve maatregelen te nemen. Hiervoor wordt het bestaande ‘regionale programma voortijdig schoolverlaten’ verbreed met het arbeidsmarktdomein. Hierdoor wordt de aanpak voor het tegengaan van voortijdig schoolverlaten en de overgang van school naar werk één aanpak. Als meer wil weten over de regionale samenwerking onder de nieuwe wet, en de afspraken die er in het regionale programma gemaakt moeten worden, lees dan ons artikel speciaal over dat onderwerp.
12. Welke gevolgen heeft de wet voor de regeldruk binnen MBO-instellingen?
De Wet van school naar duurzaam werk verhoogt de regeldruk binnen MBO-instellingen, aangezien zij nu verantwoordelijk zijn voor het aanbieden van extra loopbaanbegeleiding gedurende de opleiding en tot een jaar na diplomering. Daarnaast moeten zij samenwerken met gemeenten en andere regionale partners, wat extra coördinatie en administratieve lasten met zich meebrengt. Echter, de wet voorziet ook in extra financiering om deze taken uit te voeren, wat de druk gedeeltelijk kan verlichten.
Lees ook ons artikel over het goed inrichten van aanvullende loopbaanbegeleiding. Daarin adviseren wij om een deel van het uitvoerende werk (de begeleiding zelf) uit te besteden aan externen. Dat heeft niet als doel om regeldruk te verzachten (maar om beter aan te sluiten op de student). Echter, het verzachten van regeldruk is wel een bijkomstig effect. Ook laten we in het artikel zien hoe de organisatie van de extra begeleiding voor een deel geautomatiseerd kan worden.
13. Krijgen mbo-instellingen ook extra financiering om de nieuwe taken uit te voeren?
Ja. De mbo-instellingen ontvangen gezamenlijk € 20 miljoen extra om aanvullende loopbaanbegeleiding te bieden aan studenten en gediplomeerden. Dit wordt toegevoegd aan de lumpsum. Hierdoor kunnen mbo-instellingen deze taak integreren in hun reguliere processen op het gebied van LOB.
In totaal is er structureel € 91,5 miljoen beschikbaar voor het regionaal programma. De besteding van deze middelen vindt plaats op basis van één regionaal programma, maar bestaat uit twee delen: een deel voor de contactschool en een deel voor de contactgemeente van de Doorstroompunt-regio.
14. Moeten mbo-instellingen hun inzet ook monitoren, evalueren en verantwoorden?
De Wet van school naar duurzaam werk schrijft voor dat contactgemeenten (meestal is dat de centrumgemeente in de regio) jaarlijks een effectrapportage moeten opstellen over de voortgang van de maatregelen die zijn genomen om jongeren zonder startkwalificatie te ondersteunen. Deze rapportage moet streefcijfers bevatten en de behaalde resultaten analyseren. MBO-instellingen worden geacht samen te werken met gemeenten om de benodigde data en inzichten te leveren voor deze rapportages. Dit is bedoeld om de impact van de wet te monitoren en indien nodig bij te sturen om de doelstellingen van kansengelijkheid en duurzame economische zelfstandigheid te behalen.
15. Mis je nog een vraag?
Stuur een bericht naar jont@brighthives.com, dan zoeken wij het voor je uit en zetten we je vraag en het antwoord erbij in dit artikel.